God in de sauna
Klaarwakker ben ik, hoorde ik roepen, riep ik zelf? Een woord als een paukenslag GOD! Verschrikt kijk ik om me heen, hebben anderen het gehoord, heeft iemand geroepen of, hoe beschamend, heb ik zelf, vanuit een soort halfslaap, geroepen? Maar
rondom mij blijft het rustig. Blijkbaar heb ik het me verbeeld. Een beetje geërgerd sluit ik mijn ogen en glijd weer in die halfslaap die na een saunaverblijf zo prettig is; maar opnieuw is daar dat woord GOD, nu in dansende lichtende letters voor mijn gesloten
oogleden. Het is geen woord dat ik graag gebruik, integendeel, ik probeer het te vermijden. Het is een containerbegrip geworden en het is nooit goed duidelijk wat
iemand bedoelt, als hij of zij "God" inbrengt in het gesprek. Maar al te vaak verleent het
een legitimatie aan het eigen standpunt of suggereert het een valse hoop of troost waar
menselijke woorden tekort schieten. De beelden die het woord oproept zijn divers. En
zeker in de laatste jaren is god gebruiksklaar gemaakt voor de beleving van mensen: god
is in mij, in de natuur, in de beleving, zegt men. Zou het de natuur zijn die hier en nu de
plotselinge en opdringerige presentie van het woord of begrip teweeg heeft gebracht?
We liggen in de tuin van het saunacentrum, die omzoomd is door bloeiende struiken, de
zon schijnt, soms even onderbroken door schapenwolkjes, er is een lichte bries, die
verkoelend langs mijn huid streelt en de warmte van de zon aangenaam tempert.
Mussen kwetteren en een merel zingt uitbundig, de geur van zomer, van bloei en het
achtergrondgeluid van spelende kinderen, alles spant samen om mijn zintuigen te
behagen. Heeft God daar de hand in, is hij of zij in de warmte van de zon, in het spel
van wind en wolken, de geur van bloemen en gras, de geluiden van vogels en kinderen,
in de tevreden loomheid van mijn lijf? Wat een tandeloos en machteloos beeld van God.
Maar wacht even, is mijn godsbeeld dan tot de tanden gewapend en almachtig, een
beetje bedreigend misschien?
Ik draai me naar mijn vriendin, ze ligt op de stretcher naast me, ze kijkt terug en
vraagt: "waar denk je aan?" Ze schiet in de lach als ik zeg aan god te denken en
antwoordt: "nou, je doet het niet voor minder, zal ik dan nog maar wat te drinken
halen?" Als ze terugkomt, vraagt ze of ik soms aan god lig te denken door het artikel dat
ik beloofd heb te schrijven voor Speling. Meteen valt het muntje, natuurlijk, ik heb in
een onbewaakt ogenblik dat toegezegd en de deadline komt snel dichterbij.